Uit een uitgebreid overzicht van 17 onderzoeken blijkt dat het bezitten van een kat het risico op het ontwikkelen van aan schizofrenie gerelateerde aandoeningen aanzienlijk kan vergroten, waardoor de kansen van een individu mogelijk worden verdubbeld. De analyse, uitgevoerd door onderzoekers van het Queensland Centre for Mental Health Research in Australië, onderzocht tientallen jaren onderzoek in elf landen, waaronder de VS en het VK.
De parasietverbinding: Toxoplasma gondii
Het mogelijke verband komt voort uit blootstelling aan Toxoplasma gondii, een veel voorkomende parasiet die voorkomt in kattenuitwerpselen en onvoldoende verhit vlees. Hoewel het over het algemeen onschadelijk is, T. gondii kan het centrale zenuwstelsel infiltreren, neurotransmitters beïnvloeden en mogelijk gedrag veranderen. De parasiet is betrokken bij persoonlijkheidsveranderingen, psychotische symptomen en zelfs neurologische aandoeningen, hoewel een direct causaal verband onbewezen blijft.
Gemengde onderzoeksresultaten
Het bewijs is niet doorslaggevend. Sommige onderzoeken wijzen op een verband tussen blootstelling aan katten in de kindertijd en een verhoogd risico op schizofrenie, terwijl andere geen verband vinden. Inconsistente resultaten kunnen voortkomen uit verschillende methodologieën, steekproefgroottes en controlefactoren. Eén onderzoek vond geen verband tussen het bezitten van een kat vóór de leeftijd van 13 jaar en het later ontwikkelen van schizofrenie, maar wel een significant verband wanneer de blootstellingsperiode werd beperkt tot de leeftijd van 9 tot 12 jaar.
De rol van kattenbeten
Interessant genoeg suggereert onderzoek dat kattenbeten sterker in verband kunnen worden gebracht met bepaalde psychologische kenmerken. Een Amerikaans onderzoek onder psychologiestudenten vond geen verband tussen kattenbezit en schizotypiescores (een maatstaf voor persoonlijkheidskenmerken die verband houden met schizofrenie), maar degenen die door een kat waren gebeten scoorden hoger op gerelateerde schalen. Dit suggereert dat andere ziekteverwekkers, zoals Pasteurella multocida (aangetroffen in kattenspeeksel), ook een rol kunnen spelen.
Studiebeperkingen
Het merendeel van de geanalyseerde onderzoeken waren patiëntcontroleonderzoeken, die geen oorzaak en gevolg kunnen vaststellen. Bovendien werden veel onderzoeken als van lage kwaliteit beschouwd, met inconsistente resultaten. Onderzoekers benadrukken de behoefte aan grotere, representatievere steekproeven en beter gecontroleerde onderzoeken om de ware omvang van het verband te bepalen.
Wat dit betekent
Hoewel de bevindingen zorgwekkend zijn, bewijzen ze niet dat katten schizofrenie veroorzaken. Het verband kan te wijten zijn aan andere factoren, zoals onderliggende genetische aanleg of omgevingsinvloeden. Het consistente signaal uit meerdere onderzoeken rechtvaardigt echter verder onderzoek.
De onderzoekers concluderen dat er meer hoogwaardige onderzoeken nodig zijn om het kattenbezit te begrijpen als een potentiële risicomodificerende factor voor psychische stoornissen. De review ondersteunt een verband, maar definitieve conclusies vereisen sterker bewijs.
“Ons onderzoek biedt ondersteuning voor een verband tussen kattenbezit en aan schizofrenie gerelateerde stoornissen. Er is behoefte aan meer hoogwaardige onderzoeken, gebaseerd op grote, representatieve steekproeven, om kattenbezit beter te begrijpen als een kandidaat-risicomodificerende factor voor psychische stoornissen.”
